Thuis best?

Vader wilde maar één ding. Vanaf het moment dat hij op de Spoedeisende eerste hulp zat. En dat was naar huis. Bij elke wissel hoopte ik dat die wens minder werd. Een gewone afdeling leek me al beter dan de Spoedeisende. Een streekziekenhuis is misschien beter dan het academische. De revalidatieafdeling moet toch beter zijn dan een zorgafdeling. Maar ondanks al mijn optimisme vond vader elke plek “verschrikkelijk” of “de hel”: hij sprong nog liever het raam uit.

Nou is dat iets waar architecten rekening mee houden, dus het raam uit springen wordt bemoeilijkt door ramen die of helemaal niet open kunnen, of slechts op een kiertje. Maar dat mijn vader de daad niet bij het woord kon voegen veranderde weinig aan het sentiment. Om hem op te vrolijken geef ik hem het boek de 100 jarige man die uit het raam klom en verdween. Hij merkt de ironie niet op. Klaagt alleen dat hij nog lang geen 100 is en niet eens de energie heeft om het boek te lezen. De dagen worden weken. Maar dan is toch het moment daar dat de artsen hem aarzelend naar huis laten gaan. Vader slaakt een zucht van opluchting.

Zelf hield ik mijn hart vast. Ik gun vader alle autonomie en vooral het gezelschap van zijn hond, maar met al die geneugten komt ook de last om voor jezelf te zorgen. En je hoofd moet dat maar net kunnen, om niet te spreken van je lijf.

Het gaat dan ook wisselend. Vader is dolblij dat hij gewoon weer alleen in zijn huis kan zitten met zijn hond. Al ziet het huis er anders uit dan in zijn herinnering. En hij weet ook niet goed wat hij daar dan precies moet doen. Tuurlijk, appelmoes maken. En puree. En een saucijsje braden. Maar verder? Lezen gaat moeizaam. Zijn ogen zijn slecht, maar ik geloof ook dat hij de benodigde aandacht kwijt is. Soms gaat hij elk uur met de hond uit, hoor ik van de buurvrouw. Hij is dan vergeten dat hij al geweest is. Uitgeput wordt hij ervan. En de hond ook.

Een hele batterij aan dienstverleners komt op bezoek: de thuiszorg, de gemeenteambtenaar voor de WMO, de POH ouderengeneeskunde, de fysiotherapeut, de ergotherapeut en iedereen die ik vergeten ben. En mijn vader al helemaal. Het ingewikkelde is, we weten niet of we te maken hebben met een tijdelijke situatie waarbij herstel nog mogelijk is, of dat we te maken hebben met ‘het nieuwe normaal’. Het voelt als pappen en nat houden. Waarbij pap steeds meer op een natte vaatdoek lijkt waar het leven langzaam uit wordt gewrongen.

Weer werd ik gebeld vanuit de spoedeisende hulp. De beller verzekert mij dat ik niet hoef te schrikken, maar vader is nogmaals gevallen. Ze hebben hem zorgvuldig nagekeken, maar behalve een bult op zijn hoofd en behoorlijke blauwe plekken mankeert hij niets. Hij is met fiets en al gevallen. Er was volgens getuigen geen reden voor de val. De arts vermoedt een korte uitval in de hersenen. Vader was al niet echt het zonnetje in huis, maar vanaf dat moment ziet hij het echt niet meer zitten. Fietsen gaat niet meer en hij loopt met onzekere, wankele tred. De hond trekt hem voort.

Na de zoveelste CT spreekt de neurologe het verlossende woord: de bloeding die op de hersenen bleef drukken is verdwenen. Het hoofd heeft zich hersteld. Dat betekent echter ook dat wat eufemistisch ‘restschade’ genoemd wordt, niet meer zal herstellen. Dat is verdrietig. Vaders nieuwe normaal staat ver af van zijn oude routine. Weg zijn de fietstochtjes naar de stad en de markt. De hond uitlaten is veranderd in een bang tochtje. Dagelijks komen er allerlei goedwillende helpers over de vloer. En vader weet maar één ding: dit wil hij niet.

Kalenderhoppen

In 2019 bleek ik ineens te blijven leven. De mooie oncologe wilde de behandeling staken omdat ze bang was dat ik er dood aan zou gaan. Ik was banger dat ik zonder behandeling dood zou gaan dus wilde meer immuuntherapie. De mooie oncologe kreeg haar zin. We stopten de behandeling. Het was immers als palliatief ingezet; palliatief is bedoeld om het stervensproces te vergemakkelijken, niet per se om het te versnellen. Alleen was er intussen iets gebeurd wat buiten alle verwachting lag: de behandeling had gewerkt. Veel uitzaaiingen waren verdwenen. Andere waren verkleind. De immuuntherapie die twee jaar zou duren had dit na vier maanden al bereikt. En het fijne van de therapie is dat het blijft doorwerken. Ook als je niet meer van het spul inspuit. Dat is gebleken. Inmiddels is er geen uitzaaiing meer te vinden. Zelfs die zich in het binnenste van mijn beenderen hadden gevormd zijn niet meer te zien. En de werking beperkt zich niet tot kankercellen. Nee, alle pigmentcellen in mijn lijf moeten oppassen. Moedervlekken worden aangepakt en mijn huid heeft op sommige delen zo weinig pigment over dat er witte plekken worden gevormd die in de zon niet bruin kunnen worden, maar wel goed kunnen verbranden.

Ik ben dus een van die mensen bij wie stadium vier – het eindstadium- melanoom is vastgesteld maar die toch koppig doorleeft. Nu ik drie en een half jaar verder ben wordt de kans dat ik inderdaad niet op korte termijn doodga aan die malle ziekte steeds aannemelijker. Samen met de mooie oncologe kijken we naar de grafiekjes. In het eerste jaar na het slagen van de immuuntherapie gaat het voor veel mensen toch nog mis. Ook in het tweede jaar wordt er nog veel gestorven, maar dan, na een jaar of drie vlakt de curve af. De mensen die dan nog leven hebben een heel behoorlijke kans dat te blijven doen.

Ik weet nooit zo goed wat ik aan moet met kansen en percentages. Voor mij persoonlijk is het redelijk binair: ik ga dood of ik blijf leven en in dat laatste geval heb ik sowieso geluk gehad want het was buiten verwachting. Maar wat is het moment dat je gelooft dat je inderdaad tot de gelukkigen behoort? In het begin is het zo onwerkelijk dat je geen idee hebt wat je moet doen met die tijd van leven. Een bucketlist afwerken? Niet echt mijn stijl. Zoveel mogelijk afspreken met vrienden en geliefden? In principe een goed idee, maar mijn timing was beroerd. Ik was nog niet goed en wel bekomen van de zegeningen en de bijwerkingen van de immuuntherapie toen Covid-19 zijn intrede deed en alle contact bemoeilijkte. Vooral omdat ik tot de groep kwetsbaren behoorde.

Geen bucketlist dus en alleen op anderhalve meter contact met dierbaren. Ook goed. Ik leefde verder. Op een gegeven moment viel me echter iets op. Ik kon niet verder kijken dan de volgende scan. Als iemand iets wilde afspreken na de scan wist ik niet hoe ik moest reageren. “Ik weet niet of ik dan nog leef” heeft iets pathetisch. Dat zegt een dame niet graag. Maar dat dacht ik eigenlijk wel. Ik leefde stiekem van geruststelling naar geruststelling als een junk op zoek naar de fix. De scans, de spanning, de ontlading en dan mag je weer drie maanden.

In het begin is dat logisch: de kans is groter dat het mis is dan dat het goed gaat. Maar nu ben ik bijna vier jaar verder. Dat is ongeveer 15 keer drie maanden. En ik heb er genoeg van. Ik wil wel nu al over de zomervakantie na kunnen denken, zelfs al wordt het ook dit jaar weer Terschelling. Ik wil bedenken wat ik verder wil met mijn leven en of ik doe wat ik leuk of belangrijk vind of dat het helemaal anders moet. Ik wil dat de kankercontrole hetzelfde voelt als mijn afspraken met de longarts: gezellig en we weten heus wel dat ik niet supergezond ben, maar het is niet heel spannend.

Natuurlijk ga ik dood. Vermoedelijk eerder dan de meeste anderen, maar er is geen reden om daar met ingehouden adem op te gaan zitten wachten. Nu alleen nog even bedenken hoe een mens ophoudt met dat kalenderhoppen van scan naar scan, want mijn agenda is na half mei nog steeds in nevelen gehuld.

Over autocorrect

Vader is al enige tijd aan het kwakkelen. Slecht zicht, duizelig, veelvuldig vallen. Als dochter kan je daar niet veel aan doen. Het klinkt meer als dingen waarmee je naar de huisarts moet, maar dat gebeurde niet. Ook niet als ik aanbood hem te begeleiden. Dan zal het zo erg wel niet zijn.

Maar het leek wel redelijk erg. Een paar keer per week werd hij door een buur opgeraapt als hij bij het ommetje met de hond weer eens ondersteboven was gekukeld. Dat werd wat al te gortig. Dus heb ik de huisarts gebeld. Want naast de lichamelijke ongemakken begon ik me ook wat zorgen te maken over de stemmingsklachten. Mijn vader is geen zonnetje in huis, maar nu was hij wel zeer in mineur.

De huisarts was uiterst vriendelijk en bracht een huisbezoek. De uitkomst daarvan is mij niet duidelijk geworden. Het was geloof ik vooral een uitgestoken hand die vader niet aannam. Of in elk geval niet direct.

Twee dagen later ging hij weer onderuit. Een vriendelijke buurvrouw raapte hem op en vergezelde hem naar de huisarts. Niet de dame die net bij hem op bezoek geweest was, maar een collega. Nu leek het probleem vooral een gemene likdoorn te zijn. Dat hij daardoor niet goed lopen kon. Ik begreep er steeds minder van maar toog de volgende dag met lief naar vader. We hadden een rollator bij ons in de hoop dat hem dat wat meer evenwicht zou bezorgen.

Maar vaders grootste kwaal is misschien wel zijn koppigheid. Want hij wil geen rollator, geen schoenen met profiel, geen stok. Hij wil helemaal niks. Alleen zijn evenwicht terug.

Ik ben zelf al niet een enorme evenwichtskunstenaar, dus daar kan ik hem niet aan helpen. Maar ik zie de wanhoop. Dus vijl ik wat aan de likdoorn, laat ik hem wat oefenen met de rollator, loop een rondje met de hond en vertrek weer.

De buurt maakt zich intussen ernstige zorgen. Ze stellen een schema op voor het uitlaten van de hond en helpen waar mogelijk. En sturen bericht na bericht om hun zorgen te delen.

Ik voel me machteloos en bel maar weer eens met de huisarts. De assistente verzekert me dat de huisarts mij zal bellen, maar dat er geen reden is om me zorgen te maken.

Als de huisarts die middag belt is de situatie wat anders. Ze belt vanuit het huis van mijn vader. Hij is nog een keer gevallen. In huis, maar dit keer heeft hij uitval in linkerbeen en linkerarm. De ambulance was onderweg. De huisarts klinkt ontdaan. Hij oogt heel anders, veel slechter dan de vorige keer dat ze hem zag. Er zat precies een week tussen.

Wij snellen naar Leiderdorp. Op de spoedeisende hulp treffen we een redelijk ontspannen vader. Tenminste in eerste instantie. Na een aantal uur is zijn geduld aardig op. Inmiddels is wel bekend wat er aan de hand is. Er zit een bloeding tussen de schedel en het hersenvlies. Die zorgt voor druk op de hersenen. Vandaar de uitval. De bloeding is niet nieuw. Het zit er vermoedelijk al weken. Terugrekenend kom ik op half december. De eerste vorst, de eerste gladheid en de eerste val. Op zijn hoofd. Ook toen opgeraapt door een buur en naar de huisarts gebracht. Hersenschudding uitgesloten, maar deze kwetsuur bleef onopgemerkt. Het was dan ook een stiekemerd. Heel geleidelijk werd de druk op de hersenen groter. Tot het nu niet meer te missen was.

De voorgestelde operatie is niet ingewikkeld. Gaatje boren, bloed eruit laten lopen, beetje spoelen en weer dichtmaken. De beste operatie die je kunt hebben aan je hoofd, spreekt de chirurg verrukt. Maar in dit ziekenhuis doen ze er niet aan. Vader moet worden overgeplaatst naar een universitaire omgeving. En daar is geen plek. Daarom zitten we een uur of vier op de SEH. Lief en ik draaien onze hand daar niet voor om. Wij zijn getrainde spoedeisende-hulpgangers. Vader is er minder goed in. Hij wordt ongedurig. Heeft honger en dorst maar moet nuchter blijven.

Eindelijk is een bed gevonden. Ik probeer niet te bedenken of dat betekent dat iemand toch naar huis mocht of juist plaats heeft gemaakt door in het mortuarium te gaan liggen.

Maar een bed is één ding, nu nog plek in de operatiekamer. Heel urgent is het niet. Het speelt immers al weken. Maar ik denk aan elke hersencel die langzaam onherstelbaar in de verdrukking komt. Hoeveel kan vader er missen?

De operatie vindt pas de volgende dag plaats. Die verloopt succesvol. De uitvalsverschijnselen verdwijnen vrijwel direct. Al gauw gaat het zo goed dat er geen reden is langer een academisch bed bezet te houden. Vader wordt weer teruggebracht naar het ziekenhuis waar hij op de spoedeisende hulp begonnen was.

Maar ook daar hoeft hij niet lang te blijven. Lichamelijk gaat het goed met vader. De druk op de hersenen is afgenomen. Maar nog niet al het bloed is opgeruimd. Als het gedurende een langere periode is opgebouwd lijkt het meer tijd te kosten om weg te werken. De artsen durven hem niet naar huis te laten gaan. Vader loopt behoorlijk kwiek en kan zichzelf verzorgen maar hij is bij vlagen wat verward. Ook het kortetermijngeheugen vertoont gaten. Dat is niet vreemd. Alleen al het gesleep van plek naar plek is voldoende om de weg kwijt te raken. En dan hebben ze ook nog een gaatje in zijn hoofd geboord.

Weer een overplaatsing dus. Ditmaal naar een revalidatieafdeling. In weer een ander ziekenhuis.

Ik verstuur veel berichten met dezelfde strekking de afgelopen tijd. ‘Vader is over…’ tik ik dan. En steeds suggereert mijn zogenaamd slimme telefoon dan de aanvulling ‘..leden’. Alsof ook mijn mobilette niet kan geloven dat een oude man dit gesol kan doorstaan. En weer niet overleden is. Maar wel weer overgeplaatst. Ik check elk bericht zorgvuldig. Bang dat de autocorrect onheilsboodschappen uit mijn naam verstuurt. Dat heet geloof ik AI. Pijnlijk is het in elk geval.

Dikke tranen

De dag begint met een hevige huilbui. Ik voel me verscheurd. Ik heb meer gepland dan ik kan en weet nu al dat ik het niet ga redden. Eerst komen mijn vader en Selma en dan ga ik naar de sauna met Charlotte en Mariëlle. Ook wil ik nog wat werken om niet te spreken over de reguliere huishoudelijke dingetjes.

Dat gaat dus niet. Ik ben heel verdrietig omdat ik veel zin heb om Jel en Charlotte te zien en ik eigenlijk wel weet dat dat precies is wat zal sneuvelen. Hoewel ik zo zachtjes mogelijk zit te snikken, wordt Tammo toch wakker. ‘Vraag dan of ze hierheen komen’ stelt hij voor. ‘Je hebt je vriendinnen gewoon nodig’. Maar daar wil ik nix van weten. Dan kunnen zij namelijk niet naar de sauna omdat het mij niet lukt. Zoiets vraag je niet van mensen. We zijn het er wel over eens dat ik moet afzeggen.

Natuurlijk heb ik buiten de mensen in kwestie gerekend. Het eerste wat Mariëlle zegt is: ‘Wat kunnen we doen waar je wel bij bent? De sauna was toch vooral bedoeld om elkaar weer ’s te zien.’ Nu komen ze dus hierheen. En Tammo fietst naar de Bakkerswinkel voor wat lekkers. En ik moet weer huilen maar nu van ontroering.

Tinus

Samantha vertelt dat ze over Tinus heeft gedroomd. Ze kwam hem tegen op een soort markt. Hij stond achter een kraampje. Hij was helemaal niet dood. Het was één groot misverstand.

Ik ben zo blij dat ze me dat vertelt. Sinds ik weer aan het werk ben heb ik niemand zijn naam horen noemen. Terwijl hij voor mij nog zo aanwezig is. Juist op de zaak. Overal staat zijn naam. In oude mailtjes,  in allerlei documenten, in de vele  mappen die zijn naam dragen op onze gezamenlijk schijf.

Ik vertel over de dag dat hij dood ging. Dat er een bonte specht in de tuin zat. Hij zwaaide op het restant van de stokroos heen en weer. Ik stond er stil naar te kijken. Ik heb nog nooit een specht in de tuin gezien. Ze zitten niet eens  in het park bij ons voor. Ik vond het zo bijzonder. Toen ik de volgende dag hoorde wat er gebeurd was, herinnerde ik me die specht en ik dacht: dat was Tinus; hij kwam nog even dag zeggen.

Ook thuis denk ik vaak aan hem. Zijn bidprentje staat op de piano. Gister zocht ik naar een recente foto van een collega. Ik stuitte op de serie foto’s die vorig jaar bij hem thuis gemaakt zijn. Ik kijk naar zijn vrouw, zijn dochters en hem zelf. In al zijn vrolijke, krachtige aanwezigheid. Het is onbegrijpelijk dat hij dood is. Het is niet te vatten dat hij dat nodig vond. Het is afschuwelijk dat we hem niet hebben kunnen helpen. Als ik denk aan de eenzaamheid die hij gevoeld moet hebben, omklemt een koude hand mijn maag. 

Soms vergeet ik even dat hij dood is. Dan denk ik “Ik moet Tinus weer ’s bellen”. Ik heb de telefoon al in mijn hand. Dan weet ik het weer. Hij kon niet meer. En ik heb dat niet gezien.

Het mooiste meisje van de klas

Al een paar maanden geleden had Saskia me verteld dat ze een aflevering van het mooiste meisje van de klas had gezien waarin het mooiste meisje dezelfde aandoening leek te hebben als ik. Ik kon toen de aflevering niet vinden en ben het eerlijk gezegd daarna vergeten.

Zaterdag kwam Marlijs op bezoek en ook zij had het over het mooiste meisje. Eenmaal thuisgekomen mailde ze me de link met de juiste aflevering. Vandaag heb ik hem gekeken. Erg vrolijk werd ik er niet van, maar dat zal mijn lezers bekend voorkomen. Als ik het goed begrijp zit zij al zes jaar thuis met hevige pijn en komt ze zelfs niet meer buiten. Met een ambulance werd ze naar haar eigen expositie gebracht. Zo zie je maar weer, ook chronische pijn is relatief.

Ik weet niet of het mooiste meisje inderdaad precies hetzelfde heeft als ik, maar het lijkt er voldoende op om me er toe te bewegen de redactie een mailtje met verzoek tot forwarden te sturen. Dat bracht me in de bijzondere positie dat ik zelf iemand werd met een Lief Advies. Het zal mij benieuwen of het bestaan van Alant nieuws voor haar is.

Andermans schaamte

Ik ben dit blog gaan schrijven omdat ik behoefte had om een keer wel te zeggen hoe het is. Meestal houd ik me min of meer op de vlakte, vertel wel iets, maar zeker niet alles. Als mensen me vragen hoe het gaat of hoe het geweest is, geef ik wat highlights, of misschien meer lowlights. Ik ben niet in staat over te brengen wat ik zojuist heb doorgemaakt. Het past ook vaak niet goed. Ik ben bijvoorbeeld op mijn werk en probeer met alle macht in een werk-modus te geraken. Teruggrijpen op wat geweest is -zeker als het weer niet niks was en ik nog wiebelig ben- belemmert me daarin. Ook is het steeds een afweging: wil deze persoon echt weten hoe het met me gaat, of is het een beleefdheidsfrase?

In eerste instantie heb ik alleen mensen gewezen op het bestaan van dit blog van wie ik zeker wist dat ze ook echt met mij begaan waren. Later heb ik de kring uitgebreid tot de mensen die misschien wel zouden willen weten hoe het met me is. Misschien heb ik ook wel de behoefte duidelijk te maken dat ik niet voor de grap weken thuis zit. 

Inmiddels ben ik weer twee weken halve dagen aan het werk en heb ik zo’n beetje al mijn collega’s weer ontmoet. Veel vrouwelijk collega’s vertellen mij dat het lezen van dit blog tranen oplevert. Anderen geven aan het vooral goed  te vinden dat ik het doe. Een aantal heeft het vermoedelijk niet gelezen, maar dan is er nog een andere categorie. De mensen van wie ik het idee heb dat ze het gelezen hebben, maar die het eigenlijk gênant lijken te vinden dat ze zoveel over mij weten. Ik stuit op andermans schaamte. Misschien is het niet zozeer het gelezen hebben, maar meer het niet-weten wat erover te zeggen, hoe erover te beginnen. Ik weet het niet. Ik heb het idee dat deze mensen zich ongemakkelijk voelen in mijn nabijheid. Dat is een onverwacht neveneffect.

Lieve adviezen

Als je worstelt met chronische ziekten die slechts met moeite – of eigenlijk niet – onder controle te krijgen zijn, wil iedereen je graag helpen. Veel mensen kennen wel iemand die ergens baat bij heeft gehad. ‘Het zoontje van de neef van mijn buurman had een vriendje en die had het ook zo erg, moest wel bijna elke dag zo’n pufje…’ of iets in die geest hoor ik vaak als mensen erachter komen dat ik astma heb. Het is lastig om mee om te gaan. Aan de ene kant zou je een paar uur met je hoofd tegen een muur beuken als je erachter komt dat er iets bestaat waar je baat bij hebt en je te koppig of te kortzichtig bent om het te proberen, aan de andere kant heb ik met die astma al heel wat al dan niet alternatieve genezers bezocht en ben ik uiteindelijk toch terug gekomen in de vertrouwde schoot van de academische ziekenhuizen. Niet dat zij me kunnen genezen, maar het is me wel duidelijk hoe hun behandeling werkt en het effect laat zich herhalen.

Ook de pudendus trekt goede raad aan. Het begon al toen ik op 1 juli 2009 op de zaak op de grond ging liggen omdat ik plotseling zo’n pijn had dat ik niet wist hoe ik overeind kon blijven. Toen begon een periode met vele onderzoeken bij verschillende specialismen afgewisseld met acute bezoeken op de eerste hulp. En er werd niets gevonden. Tegen de tijd dat ik al bijna toe was aan een schedellichting om te bezien wat zich tussen mijn oren bevond, wees Esselien me op de bekkenbodemkliniek Alant Vrouw. Ik belde op om een afspraak te maken. Aangezien ik niet beschikte over een diagnose was het nog even onduidelijk of ik wel tot de doelgroep behoorde. De telefoniste zei nadat ze mijn verhaal aan had gehoord ‘Volgens mij moet u gewoon hier komen. Ik zet wel in de afspraak dat u pijn bij het vrijen heeft dan is het gedekt.’ En zo kwam ik via een zijspoor bij de dr K die vanuit het UMC aan Alant verbonden is en dé pionier op het gebied van deze klachten.

Nu ik in dit blog zo uitgebreid vertel over hoe het me vergaat, wordt acupunctuur me vaak aangeraden. Dr K heeft zelfs verteld over een patiënte die bij het aanprikken van de zenuw steeds buiten kennis raakte en dan een paar uur van de wereld bleef. Na twee of drie keer had ze de behandeling gestaakt. Deze patiënte was naar eigen zeggen volledig genezen door acupunctuur. Dr K voegde er wel aan toe dat haar klachten veel minder geprononceerd waren dan de mijne. 

Gisteren kreeg ik een tip om mijn buik in te smeren met een mengsel van zwarte bessen en zonnebloemen. Iemand anders zou me kunnen helpen de oorzaak van de kwaal te achterhalen maar moest daartoe wel wat meer informatie over mijn oma van moederskant hebben. De goede raad van vandaag was van mijn collega Paul: zorg er nou voor dat je je grenzen bewaakt, niet alleen nu bij het opbouwen, maar vooral straks als iedereen je weer weet te vinden.

Elk advies is pure liefde en wie weet wat de gouden tip zal blijken te zijn.

73 cupcakes en 1 quiche

Ik ben vandaag jarig en heb een paar mensen uitgenodigd om dat te vieren met een hoge thee. Niet teveel mensen, want eigenlijk weet ik nog niet of ik al klaar ben voor de massa’s. Aan de ene kant wil ik het liefst iedereen zien, aan de andere kant ben ik bang dat ik de mensen er alweer gauw uit moet zetten omdat het toch te vermoeiend blijkt of zo.

Je wilt de mensen die komen natuurlijk wel wat voorzetten. Dus ik begin met 18 kleine chocolade cupcakes te maken, die heb ik wel ’s in het groot gemaakt, maar dan ben je direct misselijk en dat geeft zo’n rotzooi. Bovendien heb ik een heleboel handige kleine cupjes van Hanneke gekregen. Dan denk ik dat ik zelf wel trek heb in bosbessen cupcakes, dus daar bak ik er 16 van. Eigenlijk had ik voor de verjaardag van Jonathan al marshmallow cupcakes willen proberen omdat hij altijd zo hoog opgeeft van de marshmallowtaart die Ruth jaren geleden voor hem gemaakt had. Dus verzin ik een recept en bak er daar 15 van.

Iedereen weet dat bij een beetje hoge thee niet alleen zoete maar ook hartige lekkernijen horen. Dus maak ik ook nog 24 mini tonijn/ olijven cupcakes op basis van een oud recept wat ik ooit nog van Muriëlle heb gekregen, maar nooit heb geprobeerd. Voor de zekerheid bak ik toch ook nog een quiche, want die vinden de mensen in elk geval lekker. En nu hang ik op de bank en vraag me ernstig af of ik niet toch ook nog even scones moet maken al dan niet met clotted cream of misschien toch kaassoesjes…

Tammo pest me!

En dat zullen we maar zien als teken dat hij me niet meer zielig vindt. Ben ik ook eigenlijk niet. Gisteren een tikje wanhopig.  Het hielp ook niet dat de fysio aangaf dat ‘het lichaam nu eenmaal tijd nodig heeft om te herstellen’. What else is new, denk ik dan. Verder legde ze me uit dat je je lichaam moet zien als een auto en jezelf als de bestuurder. De precieze achtergrond van deze theorie werd me niet duidelijk, en bovendien heb ik al al een maand of wat rij-ontzegging en daar houdt de bestuurder niet van.

Dan maar weer praten over de PVV. Een dankbaar onderwerp waar ik zelf weinig over hoef te zeggen. De fysio vraagt me hoe ik het gedrag van Geert Wilders aan kinderen zou uitleggen (ikke, ikke, ikke en de rest kan stikke) en Astrid, onze hulp biecht op volgende week op hem te gaan stemmen ‘om een signaal af te geven’. Ik hoop maar dat niet al te veel mensen deze behoefte tot signalering kennen.

Ik houd me aan mijn eigen toezegging naar de kapper te gaan en daar wordt niet over politiek gepraat. Gelukkig maar, daar ben ik vorige verkiezingen al overdonderd door een hoeveelheid redenen om te stemmen op de PVV. Mijn haar was enigszins aangetast door de medicijnen (volgens Astrid lag ‘mijn halve pruik op de trap’), maar dat is allemaal weggeknipt en van overmatig haaruitval kon de knipster geen spoor vinden. Een duidelijk geval van meevaller dus.

Vorige Oudere items