Thuis best?

Vader wilde maar één ding. Vanaf het moment dat hij op de Spoedeisende eerste hulp zat. En dat was naar huis. Bij elke wissel hoopte ik dat die wens minder werd. Een gewone afdeling leek me al beter dan de Spoedeisende. Een streekziekenhuis is misschien beter dan het academische. De revalidatieafdeling moet toch beter zijn dan een zorgafdeling. Maar ondanks al mijn optimisme vond vader elke plek “verschrikkelijk” of “de hel”: hij sprong nog liever het raam uit.

Nou is dat iets waar architecten rekening mee houden, dus het raam uit springen wordt bemoeilijkt door ramen die of helemaal niet open kunnen, of slechts op een kiertje. Maar dat mijn vader de daad niet bij het woord kon voegen veranderde weinig aan het sentiment. Om hem op te vrolijken geef ik hem het boek de 100 jarige man die uit het raam klom en verdween. Hij merkt de ironie niet op. Klaagt alleen dat hij nog lang geen 100 is en niet eens de energie heeft om het boek te lezen. De dagen worden weken. Maar dan is toch het moment daar dat de artsen hem aarzelend naar huis laten gaan. Vader slaakt een zucht van opluchting.

Zelf hield ik mijn hart vast. Ik gun vader alle autonomie en vooral het gezelschap van zijn hond, maar met al die geneugten komt ook de last om voor jezelf te zorgen. En je hoofd moet dat maar net kunnen, om niet te spreken van je lijf.

Het gaat dan ook wisselend. Vader is dolblij dat hij gewoon weer alleen in zijn huis kan zitten met zijn hond. Al ziet het huis er anders uit dan in zijn herinnering. En hij weet ook niet goed wat hij daar dan precies moet doen. Tuurlijk, appelmoes maken. En puree. En een saucijsje braden. Maar verder? Lezen gaat moeizaam. Zijn ogen zijn slecht, maar ik geloof ook dat hij de benodigde aandacht kwijt is. Soms gaat hij elk uur met de hond uit, hoor ik van de buurvrouw. Hij is dan vergeten dat hij al geweest is. Uitgeput wordt hij ervan. En de hond ook.

Een hele batterij aan dienstverleners komt op bezoek: de thuiszorg, de gemeenteambtenaar voor de WMO, de POH ouderengeneeskunde, de fysiotherapeut, de ergotherapeut en iedereen die ik vergeten ben. En mijn vader al helemaal. Het ingewikkelde is, we weten niet of we te maken hebben met een tijdelijke situatie waarbij herstel nog mogelijk is, of dat we te maken hebben met ‘het nieuwe normaal’. Het voelt als pappen en nat houden. Waarbij pap steeds meer op een natte vaatdoek lijkt waar het leven langzaam uit wordt gewrongen.

Weer werd ik gebeld vanuit de spoedeisende hulp. De beller verzekert mij dat ik niet hoef te schrikken, maar vader is nogmaals gevallen. Ze hebben hem zorgvuldig nagekeken, maar behalve een bult op zijn hoofd en behoorlijke blauwe plekken mankeert hij niets. Hij is met fiets en al gevallen. Er was volgens getuigen geen reden voor de val. De arts vermoedt een korte uitval in de hersenen. Vader was al niet echt het zonnetje in huis, maar vanaf dat moment ziet hij het echt niet meer zitten. Fietsen gaat niet meer en hij loopt met onzekere, wankele tred. De hond trekt hem voort.

Na de zoveelste CT spreekt de neurologe het verlossende woord: de bloeding die op de hersenen bleef drukken is verdwenen. Het hoofd heeft zich hersteld. Dat betekent echter ook dat wat eufemistisch ‘restschade’ genoemd wordt, niet meer zal herstellen. Dat is verdrietig. Vaders nieuwe normaal staat ver af van zijn oude routine. Weg zijn de fietstochtjes naar de stad en de markt. De hond uitlaten is veranderd in een bang tochtje. Dagelijks komen er allerlei goedwillende helpers over de vloer. En vader weet maar één ding: dit wil hij niet.

Plaats een reactie